Kunt u mij zeggen
Können Sie mir sagen
Pourriez-vous me dire
Can you inform me
Jij gaat
Du gehst
Tu vas/Vous allez
You go
Jij moet
Du musst
Tu dois/Vous devez
You must
Jij mag
Du darfst
Tu a le droit de/Vous avez le droit de
You may
Jij kan
Du kannst
Tu peux/Vous pouvez (Beter is om in het Frans niet te tutoyeren = Dus gewoon u > vous gebruiken!)
You can
Zou ik
Würde ich
(In het Frans is ‘zullen’ een andere vorm van het betreffende werkwoord: Zou ik mogen/ kunnen: Je pourrais? Zou u willen: Vous voudriez?)
Should I
Zal ik
Werde ich
(In het Frans is ‘zullen’ een andere vorm van het betreffende werkwoord. Bijv: Zal ik komen: Je viendrai? Zal ik gaan: J’irai? Zal ik proberen: J’essayerai?)
Will I
Kan ik
Kann ich
Je peux
Can I
Mag ik
Darf ich
C’est permis de
May I
U probeert
Sie versuchen
Vous essayez
You try
