Uitspraakregels Frans (in de tekst [cursief] tussen blokhaken)
De s, z, of x aan het einde van een woord wordt meestal niet uitgesproken.
Bijvoorbeeld: je vais (ik ga) zju vè; vous voulez (u wilt) voe voelé;
je peux (ik kan) zju peu, deux (2) deu, maar er zijn uitzonderingen: o.a. dix (10) dies, six (6) sies.
Als na de eind-s een woord komt dat met een klinker begint, maakt de s een verbinding en hoor je een z.
Bijvoorbeeld: nous allons (wij gaan) noezallõn; vous avez (u heeft/jullie hebben) voezavé.
Ook de t en de d aan het einde van een woord worden meestal niet uitgesproken.
Bijvoorbeeld: montant/avalant (opvarend/afvarend) montãn/
avalãn; tribord/bâbord (stuurboord/ bakboord) triebór/ bàbór.
De r als laatste letter van een woord wordt niet uitgesproken als er een e voor staat, in andere gevallen wel!
Bijvoorbeeld: jeter (gooien) zjeté; donner (geven) dòné ; le dernier bateau (het laatste schip) lu dernjé bató; mur (muur) múr; voir (zien) vwoar; pousseur (duweenheid) poesseur.
Maar let op! Bovenstaande geldt alléén als de E de laatste letter is, wanneer er nog een stomme e na de r, d, t, s komt spreek je ze wel uit, dus l’amarre (meertouw) l’amár; estacade (remmingwerk) èstakád; trente (dertig) trãnt; écluse (sluis) éklúz.
Tweeklanken die afwijken van de Nederlandse uitspraak:
ou = oe > partout (overal) partoe; brouillard (mist) broejár.
eau = ó > eau potable (drinkwater) ó pótabl; un beau bateau (mooi schip) uñ bó bató.
au = ó > travaux (werkzaamheden) travó.
oi = wà > mois (maand) mwà; au revoir (tot ziens) óruvwà.
ai = è > mais (maar) mè, (let op! maïs = ma-ies), nécessaire (nodig) nésèsèr;
ie = yè > bief (kanaalpand) byèf; hier (gisteren) yèr.
De h wordt nooit uitgesproken > huit (acht) wiet; hier (gisteren) yèr; haut (hoog) ót.
In het Frans zijn er 3 manieren om een zin vragend te maken.
1. Vraagzin door Intonatie.
Vous partez demain? Vertrekt u morgen?
Il va décharger lundi? Gaat hij maandag lossen?
(Let op: de zinsvolgorde blijft bevestigend. Eigenlijk staat er: U vertrekt morgen? Hij gaat lossen maandag? Hierbij moet dus wel duidelijk met de stem worden aangeven dat het een vraag betreft.)
2. Vraagzin met Est-ce que (is het dat) Esku aan het begin van de zin.
Est-ce que vous partez demain? Vertrekt u morgen? Eigenlijk staat er: is het dat u morgen vertrekt?
Est-ce qu’il va charger lundi? Gaat hij maandag laden?
(Hierbij blijft de zin ook bevestigend, maar met Est-ce que ervoor is het onmiddellijk duidelijk dat het een vraag betreft, daarom is het erg handig.)
3. Vraagzin door Inversie [omdraaien werkwoord en onderwerp]. (Dit is de Nederlandse volgorde, maar in het Frans is het schrijftaal/formeel taalgebruik.)
Partez-vous demain? Vertrekt u morgen?
Va-t-il décharger lundi? Gaat hij maandag lossen?